dinsdag 14 juni 2016

Kerk voor wie geen kerk wil? Over de worsteling om ‘wij’ te zeggen…

Dit artikel verscheen in 'Voorbij de sprakeloosheid' , een tijdschrift dat verscheen ter gelegenheid van de afsluiting van de opleiding Missionaire Specialisatie, met bijdragen van alle deelnemers aan de opleiding. 

Pioniersplekken en gemeenschapsvorming

Gesteund en gestimuleerd door de Protestantse Kerk is een netwerk van pioniersplekken aan het ontstaan: nieuwe plekken van kerk-zijn voor wie bij de oude geen aansluiting vindt. 
Er is ook een visie geformuleerd met betrekking tot pioniersplekken binnen Missionair Werk; onderdeel daarvan is ‘gemeenschapsvorming’.
In een denktank van de pioniersplek waar ik voor werk (ZIN in Wijk bij Duurstede) heeft het begrip gemeenschapsvorming - als doel op zich -  weerstand opgeroepen. Er is goed gesprek mogelijk over de waarde van ontmoeting en verbinding, maar ondertussen blijft gemeenschapsvorming een norm die verzet oproept. Ze horen er ‘kerk’ in, met alles waar ze juist afstand van willen nemen. Ze zien muren opdoemen en een groep die grenzen trekt met behulp van dogma’s die ze niet meer begrijpen. Terwijl ze openheid zoeken, vrijheid en radicaal respect voor ieders visie. Dat is waarin ze nieuwe wegen willen inslaan. Autonomie lijkt voor hen belangrijker dan het behoren tot een gemeenschap. En – paradoxaal – vinden ze elkaar daarin.
Pionieren begint bij het serieus nemen van en luisteren naar de context om te ontdekken waar mensen zijn en wat ze hopen en verlangen en wat niet. Het betekent Gods aanwezigheid daar ontdekken. Maar wat als velen die de kerk verlaten hebben (of er helemaal buiten zijn opgegroeid) het erg benauwd krijgen van een gemeenschap die iets met kerk te maken heeft? Wat als onze cultuur vraagt om meer vrijheid en een losser verband? Kan dat überhaupt zonder Jezus zelf te verraden? Mag een los-vast verband, een netwerk, nog ‘kerk’ heten? En is het levensvatbaar op de lange duur, want wie zorgt ervoor dat het niet vervluchtigt en verdwijnt?

De ander

De menswording van Christus laat zien dat van-Jezus-Christus-zijn nooit kan zonder de ander. Geroepen zijn door Hem en tot kerk-zijn betekent je iets gelegen laten liggen aan de ander. Want zo laat God zich kennen: door de ander, in een mens, als de ander. Juist de ander die mij vreemd is kan mij iets van God laten zien. Christus zoekt mij op in de vreemdeling, in degene die me tegenspreekt, die me weghaalt uit eigen gelijk en comfortzone. Geloven houdt in dat je naar de ander wordt toegewend. De kerk als leergemeenschap helpt het individu om niet in eigenwijsheid en oppervlakkigheid te blijven steken.[1]
En bovendien: God is te groot en heeft teveel kanten voor het geloof van de eenling.
Als ik voor mezelf spreek: ik kan het niet, alleen geloven. Mijn geloof houdt het niet zonder geloofsgemeenschap, dan vervluchtigt het. Zo geseculariseerd ben ik wel. Maar het is voor mensen van nu niet gemakkelijk om zich te verbinden aan een groep en een overtuiging.

‘Wij’ van de kerk

Er is rond het begrip kerk een worsteling om ‘wij’ te zeggen. De kerk van de eeuwen heeft grote kracht als plek waar iets wezenlijks levend wordt gehouden. Het is een plek van ontmoeting met de Eeuwige, een levende gemeenschap rond het heilige. Maar bestaat het instituut niet teveel voor wie binnen zijn en erbij horen, met daarbij het overeind houden van vertrouwde gewoontes? Hoeveel van die tradities is van God? Gaat het over het leven, is het relevant?  Hebben we het over eindigheid, falen, geluk, over keuzes en het lijden, over existentiële vragen?
Er zijn er steeds meer die zich geen deel van deze kerk voelen. Zij zijn ‘buitenstaanders’, niet omdat ze buiten de kaartenbak vallen maar omdat ze zichzelf zo definiëren: als niet-van-de-kerk.

Autonomie

Er is méér problematisch aan kerk. Als je gaat pionieren, dan komt op een gegeven moment de vraag: is kerk als gemeenschap wel waar zoekers op zitten te wachten? Onze samenleving heeft niet alleen moeite met instituten, maar ook met gemeenschap. Er is moeite om ‘wij’ te zeggen. Velen willen ook geen deel zijn van de groep. Moynagh schrijft in zijn ‘Bijbel’ voor pioniers dat mensen wel geïnteresseerd zijn in spiritualiteit, maar als individu en niet als groep.[2] Mensen moeten gemeenschap leren, is zijn conclusie –  dat kost tijd.
Er is meer dan moeite met het instituut; er is moeite met gezag en een grote behoefte aan autonomie. Er is moeite om te kiezen voor iets groter dan jij zelf, om te kiezen überhaupt. Wij leven een gefragmentariseerd leven, waardoor je uit zoveel ‘stukjes’ bestaat dat er niet één verhaal te vertellen is. Hoe kun je dan kiezen voor één verhaal en andere kansen laten liggen? Mensen willen graag in vrijheid hun eigen weg kiezen.[3]

Ik en wij zeggen

Als onderdeel van de opleiding bezochten we op een maandag de PopUp Church van Rikko Voorberg en VanBoven in de Jeruzalemkerk, waar Bas van der Graaf ons ontving. De PopUp Church vindt plaats rond een gedekte tafel in een wijkgebouw. VanBoven is een plek voor zoekers binnen het kerkgebouw; een galerij van de kerk werd ervoor ingericht en omgebouwd.
Opvallend verschil in hun verhalen was dat, waar Rikko in de ik-vorm sprak, Bas de wij-vorm gebruikte.

Rikko Voorberg is voorganger van een kerk voor mensen die geen kerk willen. Ze zijn buitenkerkelijk, omdat ze zichzelf als niet-van-de-kerk beschouwen. Ze hebben moeite met het instituut. Maar meer dan dat; het zijn mensen die gefascineerd zijn door wat hij als christen te vertellen heeft, maar moeite hebben met overgave. Ze leveren zich niet gemakkelijk over aan een bepaalde levensbeschouwing.
Jezus riep mensen om hem te volgen. Dat was niet vrijblijvend. Het was een oproep tot omkeer en overgave. Zijn leerlingen werden deel van een groep, een ‘wij’ omdat ze zich aan zijn boodschap en zijn persoon verbonden. Het was een rondtrekkend ‘wij’, steeds in beweging. Toen hij na zijn dood en opstanding er (alleen) in de Geest nog was konden zich groepen in die Geest vormen op allerlei plekken. Het was niet meer gebonden aan zijn fysieke persoon. De groepen, die gemeente genoemd werden, kregen een eigen dynamiek. Een ‘wij gevoel’.

Buiten het ‘wij’

Pionieren is buiten dat ‘wij’ gaan staan, tussen degenen die zich daar geen deel van voelen. Pionieren kan betekenen dat je het ‘wij’ van de verbondenheid met Christus als enkeling belichaamt. Buiten de geloofsgemeenschap. Tom de Haan, stadsdominee in Haarlem, doet het onder protest, dat belichamen. Het is immers de taak van ieder die van-de-kerk is om dat te doen.[4]
Pionierende enkelingen als Rikko Voorberg en Tom de Haan kunnen dit alleen door ‘ik’ te zeggen, door zich uit te spreken. Pionieren vraagt om spreken van God en/of handelen vanuit de aanwezigheid van de Eeuwige waar dat niet vanzelfsprekend is, teruggeworpen op jezelf, op God en op de traditie – de schouders van de gelovigen waar je op staat.

Een nieuw ‘wij’, een ontmoetingsplek

Tegelijk vraagt deze geseculariseerde context om een nieuw ‘wij’, om spreken vanuit verbondenheid. Verbondenheid met degenen die God ook zoeken en opmerken, misschien zelfs vieren, in de dagelijkse werkelijkheid. Ook al zijn ze niet van-de-kerk of niet van-Christus.  Zijn ze zoals katholiek theoloog Borgman beschrijft (citerend uit de encycliek Lumen Fidei) zonder het te beseffen onderweg naar het geloof?[5] Laten we hen in ieder geval niet te snel tot het ‘wij’ en ‘het’ geloof van een geloofsgemeenschap rekenen als ze dat zelf niet doen. Het gedeelde verlangen en pogen dat Borgman noemt betekent wel verbinding.
Ontstaat er dan gemeenschap? Er ontstaat ontmoeting waarbinnen deelnemers elkaar uitnodigen om zich uit te spreken over hun bronnen en ‘ik geloof’ te zeggen. Dat is een nieuw-wij, waarin de aanwezigheid van God niet onbesproken en onopgemerkt blijft maar gezocht wordt. Dat is van grote waarde in onze samenleving waar zoveel sprakeloosheid is rondom geloven. Er ontstaat een ontmoetingsplek.

Jezus is gastheer

ZIN en andere pioniersplekken zijn geworteld in het evangelie, in het geloof in Jezus’ unieke betekenis voor mensen, voor hun leven. Dat houdt geen oordeel in over andere overtuigingen. Er wordt verteld over deze ene overtuiging en geluisterd naar andere, vanuit het besef dat er Waarheid is en dat die in Jezus te vinden is, maar niemand de waarheid in bezit heeft.[6] Deelnemers aan de ontmoetingsplek verhouden zich op verschillende manieren, op meer en minder afstand, tot Jezus.[7] Gastheer in dit alles blijft Jezus zelf, ook al wordt hij niet door iedereen als ‘Heer’ gezien. Hij was hij in zijn leven juist voluit in gesprek met wie zoekende of anders denkend was; rondom hem ontstond er zo gemeenschap.

Leergemeenschap

De ontmoetingsplek vormt een nieuw-wij van mensen die willen leren van elkaar. Afgebakend geloof is niet wat deze gemeenschap bepaalt, maar wel het delen van geraaktheid en het oefenen van nieuwe praktijken. Kenmerkend voor deze praktijken is dat het gaat om je openstellen voor de ander en de Ander – in stilte, in gesprek, in luisteren, lezen, delen en vieren. In een individualistische cultuur waarin het ‘ ik ‘ het centrum dreigt te worden wordt geoefend in bewustzijn van méér dan jezelf en grenzen aan autonomie. Een venster dat opengaat naar eeuwigheid.. En zo komt er toch weer gemeenschap in beeld. Niet als formeel doel, maar omdat het evangelie ons leert om anderen – juist hen die er buiten vallen – in te sluiten, omdat we door Jezus’ boodschap toegekeerd worden naar de ander. Zo is de pioniersplek in gesprek met de context: erbij aansluitend en kritisch tegelijk. 
Jos Douma schrijft: het gaat bij praktijken om dingen die christenen samen doen om te groeien in het goede leven.[8] Ik zou verder willen gaan: praktijken verbinden ook christenen en niet-christenen met elkaar binnen een pioniersplek. Het is eerder een leer- en oefengemeenschap dan een geloofsgemeenschap.

Niet los van de kerk

Mensen komen soms maar een keer, of een paar. En vaak zoeken ze ook op andere plekken inspiratie. Is dit kerk voor wie geen kerk wil, deze leergemeenschap van mensen die in beweging zijn? Sommigen noemen zich gelovig, anderen blijven liever ver van zo’n zelf-definitie of herkennen zich niet in wat ‘kerk’ heet. Wie bepaalt wie er van hen ‘christen’ mag heten?
De grenzen tussen kerk en ontmoetingsplek zijn vloeiend. Ook de kerk is een open netwerk waar geen voorwaarden worden gesteld bij binnenkomst, en waar allerlei vormen van commitment bestaan. Daar aarzelen mensen ook om zich een volgeling van Jezus te noemen, omdat ze beseffen tekort te schieten. God die zich laat zien in Christus is het centrum en daarom omheen zijn allerlei posities mogelijk. Toch maken het lidmaatschap, instituut, de sacramenten en het groepsproces dat er grenzen zijn zoekers uitsluiten.
De ontmoetingsplek geeft meer ruimte aan wie worstelt met het ‘wij’ van de kerk. Grenzen spelen er niet zo’n rol. Tegelijk kan de nieuwe plek niet bestaan zonder de ‘oude’. Als referentie-kader dat verondersteld wordt, als institutionele en financiële ondersteuning, als plek waar gebeden wordt voor het nieuwe dat er ontstaat. [9]
Naast de kerk waar mensen ‘wij’ zeggen zijn er plekken met een ‘nieuw wij’ nodig. Jezus zelf is de Heer van de kerk maar hij is ook gastheer van de ‘nieuw wij’ ontmoetingsplek.

Lees het hele magazine... 





[1] J.H.F Schaeffer, Hoeveel ‘kerk’ heb je nodig om te geloven? In: Kontekstueel mei 2011, nr 5 jaargang 25
[2] Michael Moynagh, Church for Every Context. An Introduction to Theology and Practice. London 2012 p. 383
[3] Marianne Moyaert,  Wat nieuwe spirituelen inspireert en drijft is een ervaring van overvloed. Lezing tijdens de studiemiddag Interreligieuze dialoog en nieuwe spirituelen, 16-9-2015 Radboud Universiteit Nijmegen.
[4] Tom de Haan, De dominee kan het niet alleen. Een blog van 12 oktober 2015 op de website NieuwWij
[5] Erik Borgman, Waar blijft de kerk. Gedachten over opbouw in tijden van afbraak. Baarn 2015 p.69
[6] Zie: Sake Stoppels, Waarom eigenlijk? In: Gert Noort e.a. Als een kerk opnieuw begint. Handboek missionaire gemeenschapsvorming. Zoetermeer 2008 p. 232
[7] Zie voor het onderscheid tussen bounded en centered sets als definitie van christen-zijn:
Paul G. Hiebert, Conversion, Culture and Cognitive Categories. In: Gospel in Context I (4) 1978, pp. 24 - 29
[8] Jos Douma, De kerk: instituut en/of gemeenschap? Een blog van 12 oktober 2015 op zijn website Léven in de kerk
[9] Zie: Kees de Groot, Fluïde vormen van kerk-zijn. In: Rein Brouwer e.a. Levend lichaam. Dynamiek van christelijke geloofsgemeenschappen in Nederland. Utrecht 2007, pp 240 - 280

maandag 13 juni 2016

Missionair toen en nu - een artikel over Bonifatius

In het Friesch Dagblad verscheen een ingekorte versie van het artikel dat ik schreef voor het boek "Bonifatius in Dorestad. De evangeliebrenger van de de Lage Landen - 716" onder redactie van Luit van der Tuuk (Utrecht 2016)
De volledige tekst van het artikel is hieronder te vinden.

boom in de tuin van de Cothense pastorie

Op de grens van het heidendom

Voor de protestantse pastorie van Cothen die ik als predikant bewonen mag, staat een machtige kastanjeboom. Cothen is een dorp dat deel uitmaakt van de gemeente Wijk bij Duurstede. Het oude Dorestad zou zich zomaar uitgestrekt kunnen hebben tot hier aan de Kromme Rijn.
De pastorie is 170 jaar oud, maar de boom lijkt ouder. Hij is in ieder geval veel ouder dan ik. En als ik onder het bladerdak sta, of als ik omhoogkijk naar de kale takken alsof ik het gewelf van een kathedraal in kijk, dan voel ik me klein maar beschermd.
Twee jaar geleden stond er nog zo’n kastanjeboom voor de deur, maar die moest vanwege de kastanjeziekte worden gekapt. Ik heb er een dag met pijn in het hart naar staan kijken toen hij stukje voor stukje afgezaagd werd. Ik miste de boom nog wekenlang. Er zit leven in een boom, en deze voor mijn deur heeft door de hoge leeftijd iets van eeuwigheid om zich heen.
De boom des levens die hemel en aarde verbindt, is te vinden in de Bijbel, in de mystiek, in de wijsheid van alle tijden en plaatsen.1 Vertelt Jezus niet een verhaal over een mosterdzaadje dat uitgroeit tot een boom waarin de vogels kunnen schuilen? Jezus Zelf gebruikt de boom om te vertellen over het koninkrijk van God dat met zijn komst dichtbij is gekomen (Marcus 4:30-32). Bonifatius staat behalve om zijn dood door de handen van de Friezen bekend om het omhakken van een heilige boom. Een eik die de geschiedenis is ingegaan als de Donareik.
In de beschrijvingen van zijn leven – ‘hagiografieën’ waarin zijn heiligheid benadrukt wordt – wordt verteld hoe Bonifatius ten strijde trok tegen symbolen en heiligdommen van het heidendom van zijn tijd. In die beschrijvingen lijkt het duidelijk wat ‘heidens’ is: het is het tegenovergestelde van waar het christendom voor staat. Duidelijk is ook dat het heidendom bestreden moet worden.
De protestantse theoloog Henk Vreekamp schreef een boek waarin hij dwalend over de Veluwe van zijn jeugd de heiden in zichzelf tegenkomt. De heiden ontmoet het heilige in de gang van de seizoenen en in de vitaliteit van de natuur. ‘Ik ben heiden’, schrijft Vreekamp aan het einde van zijn boek. Die heiden wordt door Christus aangesproken, maar ‘blijft een heiden in het diepst van zijn gedachten’.2
In een interview met het Friesch Dagblad naar aanleiding van zijn boek Zwijgen bij volle maan zegt Vreekamp: ‘De heiden is letterlijk “mens van de heide”. Hij leeft dicht bij de natuur, de jaargetijden en zonsop- en ondergang bepalen zijn ritme. Ik kom zelf uit een boerengezin en heb het van nabij meegemaakt. Ik ben als heiden geboren, het zit in mijn vlees en bloed, in mijn genen. Ik ben gedoopt, maar dat maakt mij niet los van mijn heidense wortels, mijn geboortegrond. Je kunt zeggen dat dit neigt naar bloed en bodem. Klopt, maar loop daar niet voor weg. Juist door het te verdringen gebeuren er ongelukken.’3 Ik koester de boom voor mijn deur. Is dat de heiden in mij? Of kan een boom voor een christen ook een vindplaats van heiligheid zijn?
afbeelding om Bonifatius in Wijk bij Duurstede te gedenken, op 28 mei 2016 onthuld 
Dorestad lag op de grens van christelijk en heidens gebied. De christelijke Frankische cultuur en de heidense Noordzeecultuur van Friezen, Denen en Saksen ontmoetten elkaar in deze handelsstad om zaken te doen. Daar waar Rijn en Lek bij elkaar kwamen, en waar de Kromme Rijn de belangrijkste handelsverbinding met het noordelijker gebied van de Friezen vormde, kwamen christenen en heidenen elkaar tegen. Dorestad dankte zijn bloei aan de ontmoeting van, de uitwisseling tussen culturen. Het is waarschijnlijk dat in Dorestad geen grootse christelijke heiligdommen werden opgericht; om de handel niet in de weg te zitten bleef de stad zo neutraal mogelijk.

In het Veluwse gebied ten noorden van Dorestad drong het christendom waarschijnlijk in de loop van de achtste eeuw door, nadat Bonifatius in 716 aankwam in de Lage Landen. Bonifatius speelde in de kerstening geen hoofdrol. Het was Lebuinus, ook een geestelijke die op de Britse eilanden geboren en opgeleid was, die de Saksen op de Veluwe opzocht met het evangelie.
Bonifatius trok naar het oosten, waar hij bij Fritzlar de Donareik zou omhakken. Maar behalve dat was Bonifatius eerder bouwer van kerkstructuren dan degene die het contact met de heidenen aanging. Met de kennis van nu kun je zeggen dat missionaire activiteit andere gaven en competenties vraagt dan die nodig zijn voor het organiseren van een instituut. Bonifatius was geen ‘grensganger’ maar een bevlogen hervormer van de jonge christelijke kerk, die hij wilde zuiveren van kwalijke praktijken.
In de geschiedenis van het overdragen van het christendom is steeds gezocht naar manieren om de kern van de boodschap te communiceren met mensen die daar nog niet mee te maken hadden gehad. Daarvoor was een vertaalslag nodig, dusdanig dat christelijke verhalen en begrippen in een andere cultuur konden landen en wortel schieten in de levens van mensen.
Uit ongeveer 835, een eeuw na de komst van Bonifatius in de Lage landen (de bloeitijd van Dorestad), kennen we de Heliand: een episch gedicht over het leven van Jezus Christus, geschreven in het Oudsaksisch. Er zijn vermoedens dat de Heliand ontstaan is in de omgeving van Fulda, waar Bonifatius een klooster liet stichten. In het gedicht wordt een brug geslagen tussen het verhaal van Jezus Christus en de cultuur van de Germanen. Daarin worden opvallende aanpassingen in het verhaal aangebracht, om aan te sluiten bij de belevingswereld van de heidense hoorders. Christus krijgt de trekken van een Germaanse held, een adellijke heer te paard. In het kerstverhaal wordt Hij gewikkeld in doeken met edelstenen, en ook in de rest van zijn leven wordt Hij voorgesteld als heerser en overwinnaar; zo vaart Hij in een hoog Vikingschip over het meer van Galilea.
We zien in Bonifatius’ leven dat hij vooral ingangen zoekt in de steden, aan hoven en bij koningen. Dat lijkt aan te sluiten bij de inhoud van de Heliand waarin het evangelie begrijpelijk gemaakt wordt voor een ‘doelgroep’ die dit stedelijke leven leefde. De mensen die buiten de steden te midden van de seizoenen leefden, herkenden zich waarschijnlijk minder in de taal en de beelden van de Heliand. Je kunt hen de ‘echte’ heidenen noemen: ‘mensen van de heide’.

In de eenentwintigste eeuw is Wijk bij Duurstede een geseculariseerd stadje. Op de oever van de Kromme Rijn ging de meerderheid van de bevolking niet mee met de reformatie en overheerst het katholicisme. Maar inmiddels hebben de meeste mensen met katholieke en protestantse wortels geen warme band meer met het instituut.
Vanuit het missionaire initiatief ZIN in Wijk bij Duurstede ben ik een ochtend in de maand in het café aan de Markt ‘de Engel’, beschikbaar voor wie maar in gesprek wil. Daar en op andere momenten kom ik ‘nieuwe spirituelen’ tegen. Moyaert (hoogleraar en onderzoeker op het gebied van interreligieuze dialoog) beschrijft hoe in de spiritualisering van religie de autoriteit van de traditie en het gezag van de geloofsgemeenschap afneemt.4 Geloof is resultaat van een persoonlijke keuze veeleer dan van een voorgegeven traditie. Nieuwe spirituelen zijn zoekers die zelf op zoek gaan naar betekenis en zin. Daarbij putten ze uit allerlei religieuze tradities. Zo kunnen in een gesprek bij de koffie Jezus, reïncarnatie en genade moeiteloos met elkaar verbonden worden door mijn gesprekspartners.
Nieuwe spirituelen putten uit oosterse religies maar ook uit wat Bonifatius ‘heidendom’ genoemd zou hebben. Nieuwe spiritualiteit omvat vele stromingen: nieuw heidendom (neopaganisme), esoterische bewegingen zoals theosofie en gnostiek, nieuwe volksreligie zoals spiritisme en waarzeggerij, en allerhande alternatieve geneeswijzen. Frans Jespers, godsdienstwetenschapper aan de Radboud Universiteit in Nijmegen en samensteller van de bundel ‘Nieuwe religiositeit in Nederland’ in een artikel in Trouw: ‘Het wereldbeeld is holistisch. De mens is deel van een groter geheel en heeft als nietig wezen rekening te houden met geesten, goden en natuurkrachten.’ (Trouw, de Verdieping, 11 december 2010.)
Het Sociaal Cultureel Planbureau bericht: ‘Spirituele belangstelling is geen surrogaat voor godsdienstig geloof en kerkelijke deelname. Sommige aspecten blijken voor veel kerkleden goed te combineren met traditionele christelijke godsdienstigheid, bij andere aspecten kan gesproken worden van een nieuwerwetse belevingswereld, waarin andere dingen worden nagestreefd dan in het oude geloof, van een modernisering, een bij de tijd brengen van het geloof.’ (Rapport Geloven binnen en buiten verband, godsdienstige ontwikkelingen in Nederland, mei 2014, 115.) Nieuwe spiritualiteit die verwantschap heeft met het ‘heidendom’ is wijdverbreid; kerkverlaters en randkerkelijken combineren het met een christelijke achtergrond – die van katholieken huize nog gemakkelijker dan de protestanten.
In de Protestantse Kerk in Nederland is ervoor gekozen veel energie te steken in missionaire initiatieven. Pioniersplekken worden plekken als ZIN in Wijk bij Duurstede genoemd: experimentele geloofsgemeenschappen voor mensen die niet of niet meer in de kerk komen. Het is een spannend proces, want de vraag is wat er precies op deze missionaire plekken groeien gaat. Worden het geloofsgemeenschappen die verwantschap vertonen met de kerk? Een grote vraag is wat mij betreft: hoe groeit een geloofsgemeenschap in een tijd waarin velen zoekers zijn? Zinvol religieus leven is voor hen verbonden met een veelheid aan perspectieven en met het leren van verschillende tradities, terwijl exclusief commitment moeilijk wordt gevonden. Is dit een voedingsbodem voor een georganiseerde vorm van (christelijke) religiositeit?
Inspiratiebron voor het mogelijk maken van pioniersplekken is de beweging Fresh Expressions in de Anglicaanse kerk. Net als in de tijd van Bonifatius komt er nu missionaire inspiratie van de Britse eilanden. In het proces van pionieren wordt heel veel tijd ingeruimd voor het luisteren naar de context. Missionarissen en zendelingen in de niet-westerse wereld begrepen al dat ze eerst de taal en cultuur moesten leren voordat ze iets zouden kunnen overbrengen van hun geloof.
Kleasterkuier (wandeling) van Nijkleaster, rond Jorwerd
Een van de pioniersplekken is Nijkleaster, een protestants klooster in Jorwerd. U weet wel, dat Friese dorp dat een hoofdrol speelt in het boek van Geert Mak Hoe God verdween uit Jorwerd. Het ligt zo’n 40 kilometer verwijderd van Dokkum en de Bonifatiuskapel waar pelgrims Bonifatius kunnen gedenken.
Initiatiefnemer Hinne Wagenaar liet zich inspireren door een klooster op het eiland Iona dat staat in de Keltisch-christelijke traditie. Opvallend in die traditie is de grote verbondenheid met de natuur. De Keltische missionarissen die in de tijd voor Bonifatius naar het Europese vasteland trokken, namen die houding mee, bovendien stonden ze positiever tegenover de inheemse cultuur dan bijvoorbeeld Bonifatius.
Nijkleaster kent een wekelijkse ‘Kleasterkuier’ – een wandeling, voorafgegaan door een viering in het kerkje en afgesloten met een maaltijd. Het beleven van de natuur op het Friese vlakke land en het spreken over het evangelie gaan hier hand in hand. De verwantschap met het Keltische christendom is hier goed voelbaar.
Nijkleaster werd in oktober 2012 geopend, maar in 2009 droomde Wagenaar in een preek over het realiseren van deze plek:

Een heilige plaats,
als een hoge berg om alleen te kunnen zijn, stil voor God,
als een rustplaats in een rustloze wereld,
als een oase van gemeenschap te midden van de eenzaamheid,
als een plek van heling en genezing in een ziekmakende maatschappij,
als een plek van spiritualiteit te midden van cynisme en moedeloosheid,
als een plek om Fries, vroom en vrij te zijn,
als een plek om kracht op te doen voor onderweg!5

Nu het christendom in de westerse wereld op zijn retour is, wordt ook daar contextualisatie een steeds vaker gebruikt begrip. Heb je geen oog en oor voor de context, de taal en de ervaringswereld van mensen, dan heb je ook geen boodschap aan hen. Bovendien heeft een groeiend deel van de westerse bevolking geen weet meer van christelijke verhalen en symbolen.
Je zou ook kunnen zeggen: we staan opnieuw op de grens van het heidendom. En dat vraagt om heel goed luisteren voordat je iets zeggen kunt. Op wat voor manier is christelijk geloven relevant en actueel voor mensen van onze tijd? Hoe vertalen we met elkaar, gelovigen en niet-gelovigen, kerkelijk actieven en pioniers, leken en theologen, plattelanders en stadsbewoners, nieuwe spirituelen en andersgelovenden het evangelie? Om wat voor ‘heilige plekken’ vraagt onze tijd?
Missionair zijn vraagt om dialoog op gelijke hoogte. De ander is daarbij niet degene bij wie je een boodschap aflevert. De ander is een echte gesprekspartner en een spiegel waarin je je eigen religieuze traditie bekijkt. Wat is er wezenlijk? Wat is er contextbepaald? Wat kun je communiceren en wat is onvertaalbaar? Wat valt weg als je er langer naar gaat kijken, met nieuwe ogen? Op de grens ontdek je zo nieuwe betekenis.
Deze tijd vraagt om hervormers als Bonifatius, maar dan heel anders. Deze tijd vraagt om hervormers die het instituut kerk op een andere manier durven benaderen en organiseren. Die opgebouwde vormen durven loslaten en nieuwe durven zoeken, passend bij deze tijd.
In Cothen, in het kerkje vlak naast de grote kastanjeboom, wordt met regelmaat gemediteerd. De oude kloostertraditie van de lectio divina (een lezing van de Bijbel waarbij stilte een grote rol speelt) wordt op een nieuwe manier opgepakt in het dorpskerkje. Zo worden nieuwe wegen gezocht.

Noten
1. Hendrik Vreekamp, Zwijgen bij volle maan. Veluwse verkenning van Edda, Evangelie en Tora (Zoetermeer 2003), 22.
2. Hendrik Vreekamp, Zwijgen bij volle maan. Veluwse verkenning van Edda, Evangelie en Tora (Zoetermeer 2003), 302.
3. ‘Kerk moet terug naar heidense wortels’, interview met Henk Vreekamp in het Friesch Dagblad, zaterdag 27 september 2003.
4. Marianne Moyaert, ‘Wat nieuwe spirituelen inspireert en drijft is een ervaring van overvloed’, lezing aan de Radboud Universiteit, zie: http://www.nieuwwij.nl/verdieping/moyaert/
5. Hinne Wagenaar, zie: http://hinnewagenaar.frl/nijkleaster/kracht-voor-onderweg/

Geraadpleegde literatuur
Vreekamp, H., Zwijgen bij volle maan. Veluwse verkenning van Edda, Evangelie en Tora (Zoetermeer 2003)



Over de auteur:
Rebecca Onderstal (1969) is predikant binnen de Protestantse Kerk in Nederland en werkt als dorpsdominee in Cothen (een van de kernen van Wijk bij Duurstede). Als missionair predikant is ze tevens initiator van ZIN in Wijk bij Duurstede, een plek waar geëxperimenteerd wordt met nieuwe vormen van kerk-zijn.