Gebedenboeken en liedboeken liggen klaar voor wie binnenkomt, de paaskaars brandt. Sommigen steken eerst even een kaarsje aan bij het kruis van koper aan de wand. We bidden een psalm uit het gebedenboek, er is iemand die voor-bidt. We zingen een lied, luisteren naar een Bijbeltekst en zijn een poosje stil.
Na een tekst die tot nadenken stemt bidden we.
En ergens in dat gebed breekt meestal het carillon in. Net voor we aan het Onze Vader toe zijn, meestal, klinkt er steeds weer een ander melodietje. Een kinderliedje, of een vaderlandse melodie, een enkele keer een christelijk gezang. Er doorheen bidden heeft geen zin, dus wachten we tot het liedje uit geklingeld is. We luisteren naar wat het dit keer is, horen de klok negen slaan en bidden verder.
Bij mij strijdt het ongeduld om dit inbreken in onze stilte met iets anders. De ergernis strijdt met het besef, dat dit is hoe het gaat met God. De Eeuwige laat zich niet opsluiten in de ruimte die wij maken. Wij hebben die ruimte veelal nodig om tot aandacht en concentratie – tot gebed, het lezen van de Bijbel, luisteren – te komen. Om niet op te gaan in het dagelijkse doen en laten, in alles wat onze aandacht vraagt en ons opslokt.
Maar God is daar allang. En laat van zich horen als we opletten.
De vraag is: stoort het carillon met zijn inbrekend geklingel me in het bidden, of kan het deel zijn van het gebed? Een gebed voor de plek waar we zijn, voor mensen die langslopen, voor werk dat gedaan wordt en zoekende zielen, voor vrolijke tonen en de mineur klanken van het dagelijks leven...
Het carillon heeft misschien wel iets van God, die op gezette tijden met iets onverwachts ons leven binnenkomt. Het komt niet altijd uit, en dat kan best ergerlijk zijn. Maar het is goed om wel naar de melodie te luisteren.
(het morgengebed is er ook om 7 uur op maandagmorgen, aan het begin van de week)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten